Met de kinderen hebben we na het klimmen van andere routes vaak abgeseild van die Dicke Bertha. Om over de rand te komen is het even klungelen maar daarna hang je vrij. Een geweldige ervaring voor de, toen nog, beginnende abseilertjes.
Bertha heeft een 5+ achter haar naam staan. Dat is voor mij echt te hoog gegrepen. Maar toch, als ik onder Bertha sta dan weet ik zeker dat het me moet lukken; in ieder geval tot vlak onder de rand. Maar ik stagneer. Ik ben een keer tot bijna halverwege gekomen, toen waren mijn armen op. Klaar. Moe. Uitgeput. Af.
Afgelopen week stond ik weer onder die Dicke. Ik wist dat het kon. Ik zag P omhoog gaan en ik schatte mijzelf in tot mooie daden. Op drie meter strandde ik echter hopeloos. Ik was bang. Het flirten met de zwaartekracht lukte niet, ik had meer het idee dat ik meteen te pletter zou storten. Mijn handen hadden grip, mijn linkerhand zelfs bijna bomvast in een spleet. Ik begreep de beweging, maakte deze zelfs in gedachten. Maar in werkelijkheid stond ik stil. En toen begon ik ineens te trillen en ik probeerde zonder piepstemmetje tegen P te zeggen dat ik naar beneden wilde. Frustratie alom. Waarom kon ik niet gewoon de beweging af maken en door klimmen zonder angst? Ik stond weer op de grond.
Nu droom ik dus van die Dicke Bertha. Ik wil haar zo graag klimmen. Natuurlijk om de schoonheid van de route maar nog meer om haar naam!
P en die Dicke |